1
00:00:03,292 --> 00:00:05,820
Hoe vestigden de Germanen zich
en hoe leefden ze?
2
00:00:06,000 --> 00:00:07,661
In de eerste eeuw voor Christus
3
00:00:07,670 --> 00:00:11,163
leefden in heel Europa
tussen 1 en 2 miljoen Germanen.
4
00:00:11,500 --> 00:00:14,797
Hun nederzettingen telden zelden
meer dan 200 bewoners.
5
00:00:15,500 --> 00:00:18,111
Een dorp bestond gewoonlijk
uit meerdere grootfamilies,
6
00:00:18,155 --> 00:00:21,305
een grootfamilie wederom
uit tien tot twintig huishoudens.
7
00:00:21,339 --> 00:00:24,508
En een huishouden bestond
uit ongeveer twaalf gezinsleden
8
00:00:24,525 --> 00:00:27,250
inclusief de knechten, maagden en slaven.
9
00:00:27,330 --> 00:00:29,999
Het hoofd van het huishouden
was de vader van het gezin.
10
00:00:31,706 --> 00:00:34,813
Typisch voor Germaanse
nederzettingen was het langhuis,
11
00:00:34,858 --> 00:00:37,756
gebouwd van hout, klei of graszode.
12
00:00:38,519 --> 00:00:42,141
In Zuid-Germanië werden ze
zelfs helemaal van hout gebouwd.
13
00:00:43,000 --> 00:00:46,771
Gewoonlijk reikte het dak
van een langhuis bijna tot aan de grond.
14
00:00:47,529 --> 00:00:51,730
Het was kunstig gedekt met stro
en riet, dat ging bijzonder lang mee.
15
00:00:53,535 --> 00:00:56,801
In elk huis was er maar één ruimte.
16
00:00:56,974 --> 00:01:00,505
Die ruimte moest genoeg
zijn voor de grootfamilie,
17
00:01:00,535 --> 00:01:04,837
de stal voor het vee en het huisraad.